Gemeentelijke schraapzucht –1–

laings nekstraatna de oorlog
Gemeentewoningen Laing’s Nekstraat (oorspronkelijk van de Joodse bouwstichting Handwerkers Vriendenkring), direct na de oorlog. Uit de lege woningen is in de hongerwinter al het hout gesloopt (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

In hoofdstuk 11 van Asterdorp staat het kort samengevat: huren van veel gemeentewoningen in de Transvaalbuurt werden eind 1942 door de Woningdienst met circa 25% verhoogd zodra Joden er op last van de Duitse bezetter moesten wonen. De Asterdorpvariant noemde ik dit omdat de Woningdienst dezelfde truc eerder had toegepast bij de 132 huisjes van Asterdorp. Die truc had als doel de jaarlijkse financiële bijdrage van het rijk te kunnen blijven innen. Het rijk had namelijk het land aan scheefwonen en met zo’n hogere huur zou dat zich niet meer voordoen. Maar in hoeveel van de 1800 gemeentewoningen in de Transvaalbuurt moesten Joden daadwerkelijk zo’n extra hoge huur betalen? Het antwoord op die vraag heb ik niet kunnen vinden. Althans, niet met zekerheid kunnen vaststellen. Wel heb ik redenen om aan te nemen dat de Woningdienst circa 860 Joodse gezinnen een extra hoge huur heeft laten betalen in de gettoperiode. Die 860 gezinnen zijn de tweede, soms zelfs derde huurders van woningen waarvandaan eerder de oorspronkelijke Joodse huurders al waren gedeporteerd. Deze cijfers baseer ik op een aselecte steekproef van 60 woningen, verspreid over de buurt, waarvan ik heb uitgezocht wie er wanneer kwam wonen en welke gezinnen wanneer zijn gedeporteerd. Met als aanname dat de Woningdienst – nadat toestemming was verkregen om de huur 25% te verhogen voor aangewezen Joodse gezinnen – deze toestemming daadwerkelijk benutte. Eigenlijk was de toestemming bedoeld voor rijke Joden maar feitelijk waren álle Joden toen al geript: bezit en geld waren door de bezetter gestald bij de Liro-bank. Scheefwonen was dus onmogelijk maar de Woningdienst beschikte niet over inkomensgegevens en koos er voor de zekerheid voor alle nieuwe Joodse huurders de commerciële huur te berekenen. Naast de borg. De aanname dat de Woningdienst de hoge huur op alle – circa 860 dus – Joodse gezinnen toepaste, vindt ook steun in het gedrag van de Woningdienst na opheffing van het getto. De gemeente mocht toen zelf weer huurders aanwijzen en stuurde direct een brief naar het rijk. Mogen we de commerciële huren die we de Joden lieten betalen voortaan ook in rekening brengen bij ariërs? luidde de vraag van de Gemeentelijke Woningdienst. In orde, antwoordde topambtenaar Frederiks september 1943. Op verzoek van Frederiks verzamelde de Woningdienst vervolgens alle adressen waar het om draaide. Maart 1944 werden ze verstuurd: 40 vellen vol adressen, 1534 in totaal, met in de rechterkolom steeds de nieuwe, commerciële huur. Deze 1534 woningen zijn merendeels eerder door Joden bewoond geweest, de hele Retiefstraat aan de even zijde bijvoorbeeld, maar dat geldt niet voor alle straten. Voor het gemak heeft de Woningdienst alle huisnummers van de meeste straten meegenomen. Zodoende gingen bij nieuwe verhuring ook de huren omhoog van de gemeentewoningen waar geen Joden hadden gewoond, zoals bijvoorbeeld een deel van de Kraaipanstraat. Dat was dan wel weer eerlijk, zij het op een wrange manier. Het wijst erop dat de Gemeentelijke Woningdienst meer door schraapzucht was bezeten dan door antisemitisme.

sept43 van ministerie
Eerste akkoord Frederiks, september 1943.
okt43 van flipse -2
Oktober 1943, Flipse licht zijn wethouder in.
adressen retiefstraat
Een van de veertig staten met adressen en verhoogde huren, maart 1944.
Tweede akkoord Frederiks, april 1944: ‘Met de op de bijlagen van Uw nevenvermeld schrijven vermelde huren kan ik mij verenigen.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een gedachte over “Gemeentelijke schraapzucht –1–”

Laat een reactie achter