De Transvaalbuurt van Amsterdam was van de zomer van 1942 tot het najaar van 1943 een Joods getto: alle leegkomende woningen werden verhuurd aan Joden die de bezetter had aangewezen. Maar er woonden van oudsher ook niet-Joden in de buurt. Cor Eerdhuijzen bijvoorbeeld. In 1931 huurde Eerdhuijzen, toen 32 jaar oud en net getrouwd, van de Woningdienst de derde verdieping van de President Brandstraat 40. Een mooie nieuwbouwwoning in een uitbreidingswijk, Cor zal er gelukkig mee zijn geweest. De trap deelde hij met twee andere jonge stellen. Op één hoog woonde Joseph Italiaander, op twee hoog Salomon Elsas. De begane grond was van Barend Groen en zijn vrouw. Dit bejaarde echtpaar had een eigen voordeur. Vermoedelijk hadden de buren het getroffen met elkaar want ruim tien jaar later, zomer 1942, woonden ze allemaal nog op dezelfde trap. Met intussen een rits kinderen: drie bij Italiaander, drie bij Elsas en zes bij Eerdhuijzen.
Toen begonnen de deportaties. De familie Elsas van twee hoog was plotsklaps verdwenen. Direct daarna werden de meubels opgehaald en de deur verzegeld. Na twee weken werd het zegel door de Woningdienst verwijderd. De nieuwe huurder heette Samuel Farro, ook een leeftijdgenoot van Eerdhuijzen, met vrouw en zoon. Eerdhuijzen zal ze vast uitgebreid gesproken hebben; de Farro’s hebben er vijf maanden gewoond. De volgende buren op twee hoog kwamen voorjaar 1943, het waren de 28-jarige Alex van Praag met zijn vrouw. In augustus is ook het echtpaar Van Praag opgehaald. Ditmaal bleef de verzegeling intact. Tot het eind van de oorlog stond de tweede verdieping leeg. Ook het gezin Italiaander van één hoog was opgehaald door de politie, dat gebeurde juli 1943. Er zijn geen nieuwe huurders voor teruggekomen. En het echtpaar Groen van de begane grond was eind 1942 vervangen door het gezin van Jacob Duizend maar die hebben er ook maar kort gewoond.
Het gezin Eerdhuijzen bleef alleen achter. Cor is nooit meer weggegaan. In 1971 overleed hij thuis, op de derde verdieping van de President Brandstraat 40.