Tussen de Joden aan het Javaplein

berlageblokken
Gemeentewoningen bij het Javaplein, eind jaren dertig: ‘bijna uitsluitend bewoond door Joodsche gezinnen…’

Voor elke nieuwe huurder van een sociale huurwoning is apart toestemming van de minister nodig, dat was de afspraak in de jaren dertig (lees meer hierover in Asterdorp, hoofdstuk 9). Soms liep dat spaak. Dan liep de administratie achter op de werkelijkheid. Of ontstond er een discussie tussen Woningdienst en ministerie. Bij het gezin Ter Bruggen was dat allebei aan de hand. Maart 1937 schreef het ministerie aan de Woningdienst niet akkoord te kunnen gaan met plaatsing van Ter Bruggen in een gemeentewoning bij het Javaplein. Zijn vorige woning was namelijk geen krot; het was een goede woning die alleen maar te duur was voor dit arme gezin. Directeur Flipse, hij was net Keppler opgevolgd, zette voor wethouder De Miranda in een conceptbrief de argumenten op een rij om Ter Bruggen juist wel toe te laten. De woningen aan het Javaplein, schreef hij, ‘worden bijna uitsluitend bewoond door Joodsche gezinnen uit gesaneerde stadsgedeelten, welke gezinnen hun bijzondere geaardheid en eigenaardigheden hebben. Niet-Joodsche gezinnen zijn moeilijk te bewegen zich in deze complexen te vestigen, zodat de keuze van gezinnen zeer beperkt is.’ De Miranda vond dit geen aangename redenering en schrapte de passage. Hij hield het kort: deze mensen hadden geen geld om een andere woning te huren en daarom ‘zou het geen aanbeveling verdienen, dit gezin eventueel te dwingen de woning weer te verlaten.’ De minister ging akkoord, Ter Bruggen mocht blijven.

Geef een antwoord