Op nummer 134 (het huisje vlakbij de poort dat Mozes Viskoper later nog zou betrekken) woonde van 1929 tot 1931 de gewezen slagersknecht J. Ros met zijn vrouw en acht kinderen. Uit het gezinsrapport van de Woningdienst blijkt dat het gezin al in 1921 in de gaten werd gehouden. ‘De vrouw is zeer vuil,’ noteerde de kinderpolitie. ‘De kinderen snoepen. Vrouw ligt halve dagen op bed. Door een ongeluk op het werk is de man zenuwziek geworden. Wanneer de man geld heeft, drinkt hij.’ Ook de Armenraad maakte in 1921 al notities: ‘De man is oorspronkelijk slager van beroep, nu ernstig zenuwlijder, ongeschikt voor werk. De vader van de vrouw steunt het gezin met f. 12.- per week. Het Parochiaal Armbestuur verleent f. 2,50 steun. De vrouw tracht er nog iets bij te verdienen met naaiwerk.’ Eind 1929, het gezin Ros woont dan net een maand op Asterdorp, ziet de opzichteresse gelijk kansen: ‘Na eenigen weken op onverwacht bezoek; de boel was aan kant en zag er helder en knap uit, alleen de twee kleinste kinderen hadden smerige gezichtjes en handjes. De man drinkt zelden meer, vertelt zijn vrouw. Wel een gezin wat over een aantal maanden naar een normale gemeentewoning kan verhuizen.’ Maar zo snel zou dat niet gebeuren. Er kwam een kink in de kabel. ‘Tante Jopie (juffrouw Kruimel) den laatste tijd veel hier op bezoek. Aan juffrouw Ros gevraagd wat de reden hiervan is. Ze vertelde, dat zij haar had laten roepen, in verband met het wegblijven van haar man, die in geen twee nachten thuis geweest is. Tante Jopie had dit in de kaarten onderzocht en blijft nu op visite komen.’
Of het aan de kaarten van tante Jopie lag, vermeldt het verhaal niet maar het liep goed af. Februari 1931 mocht Ros verhuizen naar Floradorp. ‘Het gezin is vertrokken, de woning is erg netjes achter gelaten.’