H. van Buuren, een hoge ambtenaar bij Financiën op de secretarie, klaagde in februari 1929 bij de administrateur van zijn afdeling over Keppler. Van Buuren had ontdekt dat Keppler – zónder toestemming van Financiën – de gemeente had gemachtigd om maandelijks ƒ 14,- over te maken naar de firma Goldschmeding. Tegenwoordig heet de secretarie de bestuursdienst, de administrateur de directeur en een afdeling een resultaatverantwoordelijke eenheid. Toch is er weinig veranderd: het hoofd Financiën was en is een machtig persoon.

De wethouder Financiën stuurde de klacht van Van Buuren door naar de Wethouder Volkshuisvesting (op dat moment Boissevain) die aan de directeur van de Woningdienst vroeg hoe dat zat. Op 6 maart 1929 legde Keppler het uit: ‘De posten, waarop de heer van Buuren aanmerking maakt, hebben betrekking op den aankoop van een piano ten behoeve van het Maatschappelijk Werk op Asterdorp, welke piano aan de Firma Goldschmeding betaald wordt in 35 termijnen elk van f. 14.-. Om niet iedere maand een girobiljet te behoeven uit te schrijven, heb ik de voorkeur gegeven aan een doorlopende machtiging aan het Girokantoor.’ Waarop de wethouder van Financiën op 27 maart aan de wethouder van Volkshuisvesting liet weten dat een en ander ‘bij mij de vraag heeft doen rijzen of het koopen van piano’s ten behoeve van het maatschappelijke werk op den weg der Gemeente ligt. De beantwoording dezer vraag aan U overlatende, meen ik U echter te moeten mededeelen, dat ik het beneden de waardigheid van de gemeente Amsterdam acht om piano’s op afbetaling te kopen. Ik geef U daarom in overweging te bevorderen, dat een regeling met de firma Goldschmeding wordt getroffen tot contante betaling onder aftrek van een redelijke korting. Voorts verzoek ik U aan den Directeur van den Woningdienst mede te deelen, dat het geven eener machtiging aan het Girokantoor tot automatische betaling, zonder dat die machtiging aan de afdeeling Financien voor “gezien” is geteekend, in strijd is met de voorschriften van Burgemeester en Wethouders.’
Op 10 mei 1929 schreef Boissevain aan Keppler: ‘Naar aanleiding van Uw schrijven van 6 Maart heb ik de eer U te berichten, dat het mij, zooals ik U reeds bij een desbetreffende bespreeking te kennen gaf, niet juist voorkomt, dat de Gemeente een aankoop als hier bedoeld op afbetaling doet. Ik verzoek U mij alsnog te willen berichten, welke regeling door U te dezer zake is getroffen.’
‘Is betaald, 2/9’ staat met potlood in de kantlijn.