Asterdorp gold in de jaren dertig van de vorige eeuw als het putje van de woningmarkt. Wie ontoelaatbaar werd geacht voor een normale nieuwbouwwoning belandde in dit opvoedingsdorp. En mocht bij goed gedrag doorstromen naar een normale gemeentewoning. Verreweg de meeste inwoners van Asterdorp verlieten het dorp echter voortijdig. Zij wilden niet wachten, of weigerden te figureren in het spel van beleidsmatige vernedering. Maar waar gingen die mensen dan naartoe?
Niet naar een woning van de gemeente of een woningbouwvereniging, daar werden ze niet toegelaten. Een deel vertrok naar een krot of een woonschip maar een groter deel huurde een nieuwe, dure woning op de particuliere markt. En dat is bijzonder: de ontoelaatbaren betrokken woningen die onbereikbaar waren voor de keurige arbeiders. Op de ladder van verheffing sloegen ze de hele sociale woningbouw in één stap over.

Zo deed ook Berend Riesenbeck het met zijn vrouw en acht kinderen. Begin 1928 was hij uit zijn nieuwbouwwoning in de Sumatrastraat gezet vanwege huurschuld. Hij zocht nu zijn heil in het net opgeleverde Asterdorp. Maar in 1930 had hij het daar wel gezien. Hij laadde zijn schaarse bezit op de handkar en duwde die terug naar de Indische Buurt, naar de Mataramstraat 22’’’ om precies te zijn. Een vrijesectorwoning, gebouwd door een projectontwikkelaar die blij was dat een nieuwe huurder zich meldde. Want er mocht dan een tekort zijn aan nieuwe, goedkope huurwoningen (met een huur van rond de f. 4,- per week), nieuwe dure huurwoningen (met een huur vanaf f. 7,50 per week) waren er genoeg. Te veel zelfs, waardoor projectontwikkelaars met leegstand te kampen kregen. De huren verlagen deden ze niet maar nieuwe huurders kregen wel een of twee weken huur cadeau. Riesenbeck paste nu de tactiek toe die veel sloebers hanteerden: na de gratis weken betaalde hij de huur zolang hij het volhield, daarna wachtte hij tot hij op straat werd gezet en huurde dan een volgende te dure woning, bij voorkeur bij een andere huisbaas.
Binnen twee maanden werd hij uit de Mataramstraat 22’’’ gezet en begon zijn spectaculaire zwerftocht door de Indische Buurt. In vijf jaar tijd deed hij twaalf adressen aan, allemaal dure, grote, nieuwe particuliere huurwoningen. Hij huurde een woning op de Gorontalostraat 2hs en woonde daar twee maanden. Dan naar de Boetonstraat 11’ (dertien maanden), Sumatrastraat 133’’’ (vijf maanden), Sumatrastraat 121hs (zes maanden), Ambonstraat 6’’ (drie maanden), Semarangstraat 20’ (negen maanden), Makassarstraat 3hs (vier maanden), Boeroestraat 19’’’ (negentien maanden), Kramatweg 23hs (twee maanden), Preangerstraat 8’’ (vier maanden), Preangerstraat 8‘’’ (vier maanden).

Riesenbeck was niet de enige nomade die zwierf door de blokken met vrijesectorwoningen. Ik heb over de periode 1926 tot 1940 alle bewoners van de Boeroestraat 15 eens op een rijtje gezet. Dat waren drie dure etages, gebouwd door projectontwikkelaars Gulden & Geldemaker, waarvan Zeeger Gulden trouwens een belangrijk gemeenteraadslid voor de SDAP was. De huur bedroeg f 7,50 per week en zelfs al vingen Gulden & Geldemaker maar de helft, dan nog was het een rendabele investering voor hen. Dat verklaart ook het gemak waarmee particuliere huisbazen destijds huurderving accepteerden.
De resultaten van het mini-onderzoek: op de eerste verdieping woonden vanaf 1926 achtereenvolgens de families Jellema (drie maanden), Dingsdag (een maand), Baas (drie maanden), Van Slogteren (negen maanden), Koopmans (vijf maanden), Berlijn (zestien maanden), Hoffman (drie jaar), Meertens (twee jaar), Leusink (vier maanden), Willemsen (acht maanden) en vanaf april 1939 woonde de familie Oostervink er tot de oorlog.

Onderzoek naar de bewoning van twee en drie hoog geeft een soortgelijk beeld. Op die hele trap woonden tussen 1926 en 1940 dertig gezinnen met een gemiddelde woonduur van achttien maanden. Die dertig gezinnen telden 158 gezinsleden. Gemiddeld woonden er 26 mensen tegelijk op de trap. Je kunt je afvragen of er sprake was van onderlinge samenhang op die trap, in die straat, in die wijk. Elke trapportaal was feitelijk een duiventil.
Een heel ander beeld geven de woningen van woningbouwverenigingen in de Indische buurt over dezelfde periode. Ik koos onder andere de Djambistraat 23 uit ter vergelijking. Dat zijn kleine woningen van de minicorporatie Bouwmaatschappij ter verkrijging van Eigen Woningen, met huren van f. 3,50, bestemd voor arbeiders met een laag inkomen. Op drie hoog kwam in april 1926 de familie Schmidt wonen. In 1928 gingen ze weg en kwam Van der Plaat. Die hebben er tot na de oorlog gewoond. Bijna al die tijd samen met Schoonhoven op twee hoog en Kling op een hoog: een stabiele trap, die mensen zullen elkaar gekend hebben. Gemiddeld gebruikten zeven mensen tegelijk de trap. De gemiddelde woonduur was zes jaar. Onderzoek naar trapportalen van Het Oosten en Eigen Haard laten een soortgelijk beeld zien. De corporatiewoningen vormden destijds eigenlijk het rustige, chique deel van de buurt. De vrije sector was het putje.